14 maart 4476 Witte Tempeltijd (avond)
Zoals de trouwe lezers onder jullie zich zullen herinneren hadden de reisgenoten net een avontuur in het pakhuis van de gebroeders Melkor achter de rug en waren onderweg naar een welverdiende nachtrust toen de panda monnik Grasshopper en de halfling Lavinia Wolfheart er als een haas vandoor gingen, de stad uit. Lavinia vertrouwde weliswaar de kleine wolf pup nog gauw even toe aan de staljongen voordat ze vertrok, maar haar haast was er niet minder om. De jonge Zheng Li had hen immers verteld dat er dieren in nood waren en er was geen tijd te verliezen. De rest kon niet anders dan hen volgen.
Ludwig stopte nog even bij de stal van de ezelhandelaar om wat spullen in bewaring te geven en merkte op dat een ondernemende jonge halfork een blokhut had gebouwd naast de stallen. Volgens de hanenpoten met gebrekkige spelling op het bord naast de blokhut bood hij aan om spullen op te slaan in de hut tegen betaling. Zo te zien mankeerde er ook het een en ander aan zijn rekenkundige vaardigheden maar dat mocht de pret niet drukken.
Veel tijd om hier over na te denken had de jonge edelman niet maar gelukkig kon hij zijn vrienden zonder alle onnodige bagage makkelijk inhalen. En zo ging het gezelschap in volle vaart de Zuidpoort uit.
Daar kwam net de vermoeide Guldan aangelopen met de hond Max aan zijn zijde.
Samen hadden ze het spoor van Max terug gevolgd naar waar hij vandaan kwam. Of, nou ja, voor zover mogelijk. Het bleek dat de streek rond de rivier in de buurt van het klooster nogal onrustig was. De veerman had geweigerd hen over te zetten in de avonduren en ook in de herberg waar hij overnachtte heerste een sfeer van angst. Aan de overkant van de rivier was het gevaarlijk, zo vertelde men, er verdwenen mensen. Een handelaar met zijn knecht, die ook in de herberg verbleven, gedroegen zich nogal verdacht. Ook Max vertrouwde het stel voor geen meter. En terecht zo bleek de volgende dag. Eenmaal aan de overkant werden Guldan en Max aangevallen door een drietal ongure lieden. Het dappere tweetal wist de schurken op de vlucht te jagen maar later zagen ze hen in gezelschap van de handelaar.
Met grotere voorzichtigheid ging de zoektocht verder. Guldan ontdekte dat de sporen van Max voor het eerst opdoken vlakbij een stevig luik in een rots. Dit luik was van buiten niet te openen; er zat geen handgreep en ook geen zichtbaar slot op. Vanaf de rots liepen drie sporen naar een open plek. Een spoor was van Max, maar wel dieper dan gebruikelijk alsof hij iets op zijn rug droeg. Twee andere sporen waren van kleine mensachtige wezens.
De sporen kwamen uit op een open plek, waar grote mensachtigen en hun paarden langere tijd gewacht hadden. Hier was een gevecht geweest tussen Max en de berijders van de paarden terwijl de twee kleine wezens, nu vergezeld door een derde kleine mensachtige, haastig waren weggerend richting het oosten.
Er was een bebloed lichaam weggesleept van de open plek en er lag nog een helm. Guldan herkende de helm als zijnde van de soldaten van Khemme, een land wat al heel lang in oorlog was met het land waar de avonturiers zich bevonden. De helm was, op een grote deuk na, vrijwel nieuw.
De lieden die Max en zijn metgezellen hadden opgewacht hadden hem achtervolgd toen hij, bij wijze van afleidingsmanoeuvre, richting de rivier was gerend. Te paard hadden zij hem ingehaald en er was opnieuw gevochten. Uiteindelijk was Max dan in de rivier gesprongen.
Vervolgens volgde Guldan het spoor van de drie kleine wezens. Deze hadden zich een tijdje verborgen in een dicht struikgewas alvorens te vertrekken richting het oosten. Daar op de weg die uiteindelijk uitkomt bij het grote onderaardse klooster van Themesta, alwaar de nonnen wonen die de aardegodin dienen, raakte Max het spoor kwijt. Guldan besloot naar huis te gaan.
Die nacht werd hij door Max gewekt. Samen slopen ze naar de rand van de weg en ontwaarden daar een vijftal ruiters die weliswaar geen uniform droegen maar zich verder gedroegen als getrainde en gedisciplineerde soldaten. De maan was fel en de hemel helder en ze konden alles prima zien.
Plotseling kwamen er een paar onguur uitziend types het bos aan de overkant uitgelopen. De ruiters hielden hun paarden in, wisselden een aantal woorden met de ongure lieden en vertrokken toen weer in de richting vanwaar ze gekomen waren.
Hierover had Guldan zijn vrienden reeds per brief ingelicht.
En nu was hij na een vermoeiende reis op weg naar zijn bed in de stad Tuangith. Maar zo te zien was hem nog geen rust gegund. Met een diepe zucht draaide hij zich om en rende achter Ludwig, Saruman en zijn kever en de dwerg Sigurd aan.
Het festival terrein lag even ten zuiden van de Zuidpoort van Tuangith. Het was een gebied dat van oorsprong voor een groot gedeelte omheind was met een manshoge muur. Maar in de loop van de tijd was hier en daar de muur ingestort.
Lavinia en Grasshopper renden door de meest noordelijke poort het terrein op waar allerlei lieden bezig waren met het opzetten van tenten en het inrichten van semi permanente kraampjes in voorbereiding van het grote feest dat de volgende ochtend zou beginnen. Enkele lantaarns verlichtten het pleintje in het midden waar bij het standbeeld van een luit spelende troubadour een bekende figuur zat.
Het was de eigenaar van de kroeg in het riool, Kyrian Celerath, die merkwaardige in grijstinten geklede man die zo eigenaardig veel tanden leek te hebben. Hij was bezig iets te snijden uit een blokje hout. Op zich was het vreemd dat hij hier zat want de reisgenoten waren eerder dan hij uit de stad vertrokken en hij had een langere weg moeten afleggen om hier te komen.
Lavinia had weinig tijd voor de man.
“Waar zijn de dieren?” beet ze hem toe.
“Welke dieren bedoel je?” zei de man onverstoord.
“Die van het circus! Kunobertus de Rode! Waar is ‘ie?”
“Kunobertus heeft toch geen dieren,” antwoordde Kyrian. “Hij is illusionist. Dat maakt zijn voorstellingen altijd zo fantastisch. Een paard springt in de lucht, krijgt vleugels, vliegt een rondje of twee en verandert als hij landt in een eenhoorn. Geen levende dieren nodig.”
“Waar. Is. Het. Circus!!!” schreeuwde de anders zo kalme Lavinia.
“Waar het altijd staat, neem ik aan,” sprak de grijze man op rustige toon, “Ik ben er nog niet geweest vandaag. Voorbij het oude theater en het druiden bos aan de andere kant van het terrein.”
Zonder ook maar een dankjewel ( hoewel de panda een vluchtige buiging maakte in het voorbijgaan) renden de twee weer weg.
Ietsje later kwam de rest aan. Ook zij stopten even bij de man bij het standbeeld.
“Hoe komt U hier zo snel?” vroeg Ludwig hem.
“Och, er zijn altijd snellere routes, als je weet waar je moet zoeken.”
“Wat doet U hier, als ik vragen mag?” vroeg Saruman.
“Ik wacht op iemand,” zei Kyrian. Hij wilde echter niet zeggen op wie.
“Heeft U gezien waar onze vrienden naartoe zijn?”, vroeg Sigurd.
De man legde uit waar het circus stond en voegde eraan toe dat het hem verbaasde dat de halfling en de panda monnik dachten dat Kunobertus dieren gevangen hield. Als illusionist had hij die niet nodig. Maar misschien was het een poging om zijn verlies van het jaar daarvoor goed te maken. Toen was bij de laatste voorstelling van het seizoen de bliksem ingeslagen in de tent met als gevolg een dode en zestien gewonden voordat het vuur geblust kon worden. Dat had hem toen veel geld gekost. De tent was in vlammen opgegaan en hij moest op de pof een nieuwe tent kopen bij de gebroeders Melkor. Voorwaar een dure grap.
De reisgenoten bedankten hem en holden in de aangewezen richting, voorbij het druiden bos waar de muur grotendeels was afgebrokkeld.
Ondertussen waren de halfling en de panda aangekomen bij het oude theater. Dit theater was aangelegd in een natuurlijke kom in de grond. Helemaal onderaan had zich een grote hoeveelheid water verzameld in de loop van de eeuwen, zodat er een klein meertje was rondom het podium. De panda stak er zijn staf in en constateerde dat het waterpeil vrij hoog was. Misschien dat hij er nog rechtop kon staan maar Lavinia zeker niet. Een aantal slaperige eendjes dobberden in het water
Via de zitplaatsen klommen de twee naar een van de twee gebouwen aan de zijkant van het podium. Wellicht konden ze via het theater naar het terrein erachter. Op de deur van het gebouwtje hing echter een briefje: “Betreden op eigen risico. Instortingsgevaar.”
Links en rechts van het theater stond een muur, die een kop groter was dan Grasshopper.
Het leek onze helden niet verstandig om het gebouwtje in te gaan en die mening werd gedeeld door de overige leden van de groep die inmiddels waren aangekomen.
Een voor een klommen ze over de muur waarbij de kleinere avonturiers, – en de hond Max-, met behulp van touwen en pure kracht aan de andere kant terecht kwamen.
Achter het theater stonden een groot aantal tenten van verschillend formaat en een grote tent in het midden. Er stonden ook een aantal wagen met merkwaardige kooien aan de zijkant. In de kooien bevond zich een soort melkwitte wolken, maar het was niet duidelijk wat er nog verder in zat.
Hier rende Lavinia als eerste naartoe. Eenmaal dichterbij gekomen was nog net te zien dat er in de eerste kooi een soort hert stond. Of stond, het beest had duidelijk te weinig ruimte en moest of op zijn knieen liggen of zijn kop omlaag houden. Het gewei was te hoog om gewoon te staan.
Saruman onderzocht de kooi op magie. De kooi zelf was magisch, zo verklaarde hij, dat wat er in zat niet. Het hert kon dus geen illusie zijn.
Zowel Lavinia als Max roken dat het dier niet in orde was. Het was gewond en de wond was gaan stinken. Dat kon ook niet anders want het stro in de kooi was oud en ranzig en al heel lang niet meer vervangen.
De reisgenoten zochten wanhopig naar een manier om de kooi te openen maar er zat geen slot, althans geen slot dat Lavinia met haar vingervlugge handen kon openmaken. En naast de kooi met het hert stonden er nog een flink aantal anderen. Allemaal met verwaarloosde en zieke dieren.
Ergens moest toch een sleutel zijn?
Haastig rende Lavinia een van de grotere tenten in. Daar verraste ze een kleine gnoom die gekleed was in de gewaden van een tovenaar.
“Ben jij Kunobertus?” riep ze.
“Nee, en ik ben ook niet bij hem in dienst. Althans, niet meer. Ik heb net mijn ontslagbrief neergelegd,” antwoordde de gnoom. “Ik kan dit niet langer aanzien, en het maakt me niet meer uit wat hij met mij doet.”
“De sleutel van de kooien, heb je die?”
De gnoom antwoordde van niet. Kunobertus had de sleutel en waar hij precies was wist hij niet. Waarschijnlijk in de grote tent.
Lavinia stormde weer naar buiten.
Voor de grote tent stonden twee bewapende mannen.
“Waar is Kunobertus!” en “Laat me erin!” , schreeuwde de kleine halfling. Ze kwam niet veel verder dan tot hun middel en toch slaagde ze erin om de twee een stap achteruit te laten doen.
“Dat kunnen wij niet toestaan. Het circus is nog niet open en de baas heeft ons verboden vreemden toe te laten tot de tent.”
Daar trok Lavinia zich niets van aan. Briesend dook ze tussen de twee mannen door en glipte zo de tent in. Ze probeerden haar nog tegen te houden maar ze was hen te snel af. Tierend volgden ze haar naar binnen.
De overige leden van onze groep dappere avonturiers aarzelden even voor ze ook naar binnen gingen. Vooral Ludwig vroeg zich af of ze het wel konden maken om zomaar zonder toestemming de circus tent te betreden. Het gedrag van Lavinia kwam hem wel heel brutaal over. Desondanks besloten ze achter de halfling aan te gaan.
Binnen had Lavinia nogmaals een heftige woordenwisseling met de twee wachters. Ze eiste op hoge toon dat ze haar vertelden waar Kunobertus was. En plots, zomaar, stak ze een van hen neer. Dat zou met de ander ook gebeuren als hij geen antwoord gaf, zo zei ze.
De tweede wachter trok wit weg en herhaalde verschillende malen dat hij niet kon en mocht vertellen waar de baas zich bevond. Lavinia nam hier geen genoegen mee.
“Je kunt me niet dwingen, ” riep de wachter, “De baas heeft het verboden!”
En daarop trok de wachter zijn dolk en sneed zijn eigen keel door.
Geschokt keken de reisgenoten elkaar aan. Als de baas deze man zoveel angst aanjoeg dat hij liever zelfmoord pleegde dan te vertellen waar deze Kunobertus zich ophield, dan moest het wel een zeer wreed persoon zijn.
De circus tent was echter niet leeg. Te midden van de nogal slordig neergezette stoeltjes stonden nog vier mannen met een verscheidenheid aan wapens. Dreigend kwamen zij naar onze helden toe. Dezen konden niet anders dan zichzelf verdedigen en al gauw was het zand in de tent rood van het bloed.
Maar Kunobertus was nog steeds nergens te vinden.
Guldan keek eens goed naar de hond Max. Elke haar op de rug van de hond stond recht overeind en hij keek strak naar een bepaalde plek op de grond. Het beest gromde zachtjes.
Daar beneden moest iets zijn.
Na enig zoekwerk werd een stenen luik gevonden. Het slot erop was niet eens zo moeilijk maar toch had Lavinia het geduld er niet voor. Ze pakte haar altijd scherpe dolk en sneed het luik los. Dat maakte het echter alleen maar moeilijker om het luik op te tillen, zo zonder scharnieren. Met gezamenlijke inspanning lukte het dan toch en er werd een gang naar beneden gevonden met een metalen ladder.
Aangezien honden nu eenmaal niet zo goed trap kunnen lopen bleef Max boven de wacht houden terwijl de rest de duisternis in klom. Ze kwamen terecht in een donkere ruimte met een enkeldiepe ( voor gemiddelde wezens dan, he) laag water op de bodem.
Na amper twee stappen te hebben gedaan werd de duisternis nog duisterder.
Lavinia zette haar blauwe brilletje op en zag helemaal niets. Sigurd de dwerg, die onder de grond toch altijd nog wat zag, zag eveneens geen hand voor ogen. Net zomin als de panda die toch ook normaal gesproken best wat kon zien in het donker. De lantaarn van Guldan, het lampje van Ludwig, een spreuk die licht moest veroorzaken, het had allemaal geen enkel effect.
Het was donker en het bleef donker.
Zelfs de kever was in opperste verwarring. Dit had het arme beest nog nooit meegemaakt.
Dan maar voetje voor voetje door het water. Ludwig had nog het briljante idee om een touw vast te binden rond zijn middel, dan zou hij achterblijven bij de weg omhoog en konden de anderen de ruimte verkennen zonder hopeloos te verdwalen. Saruman en de arme kever, die een grote hekel had aan water, bleven bij hem.
Lavinia ging voorop en stuitte al gauw op een traliehek. Het hek was op slot maar in het pikkedonker was niet goed te ontdekken waar dat slot dan was. Dan maar een gat snijden in de tralies. In eerste instantie deed ze dat op halfling hoogte waarop de panda monnik die haar volgde prompt zijn hoofd stootte. Op zijn dringend en gefluisterd verzoek keerde ze terug op haar schreden en werd door hem opgetild om het gat te vergroten zodat ook degenen die langer waren dan vijfenzeventig centimeter ( iedereen dus) zonder problemen erdoorheen kon.
Lavinia’s scherpe zintuigen namen langzamerhand de geur van een reptiel waar. Was het de python die uit het pakhuis ontsnapt was? Erg groot kon het beest niet zijn, maar toch…
Ergens in een hoek van het donkere gangenstelsel klonk geluid. Bij gebrek aan betere aanwijzingen gingen de avonturiers daar maar naar toe.
Puur op de tast vonden ze een kamer waarbinnen iemand sprak in een taal die ze niet direct herkenden. En zo kwamen ze bij een metalen deur. Achter die deur moest het zijn. Opnieuw deed Lavinia geen enkele poging om de deur op een normale manier te openen. Nu was het ook nog steeds intens donker, en om een slot open te peuteren heb je toch tenminste wat licht nodig.
En dus stak ze haar dolk maar weer in het metaal. Een onzichtbare, maar wel zeer voelbare vonk sprong uit de deur en trof niet alleen Lavinia maar ook degenen die vlak naast haar stonden. En nog een vonk, en nog een.
He, werd het nou lichter?
Ja, inderdaad. De onnatuurlijke duisternis week en verderop werden Saruman en Ludwig bijna verblind door het plotselinge licht van de lamp. Ze aarzelden geen moment en renden naar hun kameraden.
Net op tijd om de deur te zien openen en een woeste halfling naar binnen te zien stormen. Op de voet gevolgd door een enigszins bezorgde dwerg. Deze bleef overigens vrijwel meteen weer staan. Een groot deel van de kamer werd namelijk geblokkeerd door een krokodil met wijd opengesperde bek.
In een hoek van de kamer stond een in fel rode gewaden geklede figuur. Dit moest Kunobertus de Rode zijn! Een kwaadaardige grijns verscheen op zijn gezicht terwijl hij aan een ring draaide die hij om zijn vinger droeg. Magische projectielen schoten uit de ring richting de helden. Het gevecht begon.
De beperkte ruimte en het feit dat niet iedereen tegelijk door de deur paste, leverden wat problemen op met manoeuvreren. Bovendien lag de krokodil akelig in de weg. En waarom rook deze ruimte ineens naar gebakken brood? En zwavel en pepermunt?
Lavinia kreeg het idee dat de krokodil niet van harte meedeed aan het gevecht. Het merkwaardige was ook dat ze niet een keer mens (Kunobertus) en een keer reptiel ( de krokodil) rook maar twee keer reptiel. Hier klopte iets niet.
Ze probeerde contact te leggen met de krokodil en merkte dat de geest van het beest niet geheel de zijne was. Of beter gezegd, de hare, want het was een vrouwtje. Angst, woede en verwarring regeerden in de geest van de krokodil. En misschien in de verte, het idee dat deze vorm niet de hare was.
Guldan de dienaar van de Vierde Broeder had op zijn reizen een paar nieuwe spreuken geleerd. Hij probeerde er vol trots een uit. Deze spreuk moest er voorzorgen dat de tovenaar Kunobertus niet meer zou bewegen. Maar op de een of andere manier werkte hij niet. Het was alsof de spreuk ergens door afgekaatst werd.
Desondanks slaagden de helden erin om Kunobertus een paar flinke klappen re bezorgen, onder andere omdat het Sigurd lukte om over de krokodil heen te klimmen buiten bereik van de vervaarlijke kaken van het dier.
De tovenaar zag ook zelf in dat het de verkeerde kant uitging en greep een amulet dat om zijn hals hing.
Een flits.
En daarop een leegte waar de rode tovenaar had gestaan. Alleen de krokodil bleef, bloedend en wel, over. Lavinia probeerde de krokodil te kalmeren en al gauw verscheen er het beeld van een kistje in haar hoofd. Met in het kistje een steen. Het beest scheen te denken dat het belangrijk was.
De kleine kamer werd onderzocht en inderdaad vond men een klein houten kistje. In het kistje lag een barnsteen en in die barnsteen zat iets.
Het was een piepklein groen figuurtje. Maar wat ze daarmee moesten?
De krokodil raakte de steen aan met haar snuit en vreemd genoeg roken de vrienden daarop de geur van citroenen. (Waar kwam dat toch vandaan? Tijdens het gevecht hadden ze ook al rare dingen geroken; gebakken brood, zwavel, pepermunt en nu dus citroen. Merkwaardig.)
Misschien konden ze de steen openbreken? De krokodil leek dat een prima idee te vinden. Heel voorzichtig pelde de halfling laagje voor laagje van de steen totdat met een kleine tik van een hamertje dat Sigurd toevallig bij zich had in zijn kistje met reparatie werktuigen de steen opensprong.
De krokodil verdween. En daar stond in haar plaats een vreemd uitziend wezen. Het was duidelijk nog steeds een soort reptiel maar dan met mensachtige vormen en een lichtgele tuniek.
Ze probeerden met haar te praten maar het enige resultaat was een steeds intenser wordende lucht van citroenen.
Alleen Lavinia hoorde een zeer hoge stem die maar bleef herhalen: ” Dank je! Dank je! Dank je!”
Niemand anders hoorde dat.
Grasshopper had inmiddels de rest van de kastjes doorzocht en nog zo’n steen gevonden. In deze zat een blauwe gedaante. Nadat ook deze gepeld en gekraakt was verscheen een lange, magere magier in een blauw gewaad.
Hij stelde zich voor als Rudolphus, een assistent van Kunobertus. Lavinia trok al meteen haar dolk. Ze werd tegengehouden door haar vrienden die wel eens wilden weten wat er aan de hand was.
Rudolphus vertelde dat hij illusionist was en samen met wat collega’s werkte in het circus van Kunobertus. (Nee, rustig Lavinia!) Hij deed voornamelijk illusies van eenhoorns en zo. Afgelopen winter waren ze zoals ze dat altijd deden naar het graafschap Myres gegaan met het circus.
Ze hadden dringend geld nodig na de brand in hun circus tent dus toen een edelman uit het Noorden had gevraagd om eens te komen praten over een prive voorstelling tijdens het grote Eindejaarsfeest had Kunobertus daar van harte mee ingestemd.
Toen later die avond de rode tovenaar terug kwam en Rudolphus hem had gevraagd hoe het gegaan was had zijn baas een voor hem onbekende spreuk uitgesproken waarna alles om hem heen zwart werd.
Het eerste wat hij vervolgens wist was dat hij plotseling hier was. Wat er in de tussentijd was gebeurd was hem onbekend.
Dan bleef natuurlijk de vraag: “Waar was Kunobertus?”
De groengeschubte mensachtige wist het antwoord. Ze zei tegen Lavinia, die de enige was die haar kon horen, dat de rode tovenaar onder het water was, onder het oude theater.
En zo verlieten de avonturiers de onderaardse ruimte ( zonder die verder te plundere… ehhh onderzoeken), haalden de ongerust uitziende Max op en togen naar het theater.
Het was inmiddels middernacht geweest. Saruman vroeg nog dringend om even te wachten totdat hij weer nieuwe spreuken had geleerd, maar dat geduld konden Lavinia en Grasshopper niet opbrengen. Ze moesten Kunobertus vinden, die immers de sleutel had van de kooien waar de verwaarloosde dieren inzaten. En dan hadden ze nog een hartig woordje met hem te bespreken.
De blauwe illusionist kende nog een aantal spreuken die drie van hen in staat stelde om een tijdlang onder water adem te halen. En de groene mensachtige had een paar platte parels in een doosje. Met enig kunst en vliegwerk en wat gebarentaal werd duidelijk dat ook deze parels de gave hadden om lieden onder water te laten ademen.
Vijf van de helden doken het niet al te frisse water in. Saruman en zijn kever, de blauwe tovenaar en de groene reptielvrouw bleven achter bij Max aan de rand van de waterplas.
In de donkere diepte van de poel bleek een doorgang naar een onderaardse gang die vol met water stond. Na met moeite een deur te hebben geopend kwamen ze in nog een gang. Grasshopper meldde dat er hier twee hagedisachtige wezens stonden. De spreuk gaf hem kennelijk ook de gave om onder water te praten. Ludwig geloofde hem op zijn woord. Zonder licht, en zijn lamp deed het natuurlijk ook niet onderwater, zag hij geen hand voor ogen, laat staan een hagedis.
De twee hagedismensen kwamen dreigend op hen af met vreemd uitziende speren.
Even probeerden ze het nog met diplomatie. Of wat er voor moest doorgaan.
“We hebben jullie zuster!” riep de panda monnik.
“Dat is onze zuster niet, ” antwoordde een van de hagedismensen, en viel aan.
Het waren stevige tegenstanders en het water hinderde hun bewegingen maar desondanks wisten de helden de twee te verslaan.
De volgende deur opende naar binnen. Deze ruimte was nog droog, maar het water achter hen spoelde niet alleen onze helden naar binnen maar vulde de kamer ook gedeeltelijk met water. Gelukkig was er nu de mogelijkheid om rechtop te staan en lucht te ademen in plaats van water. Ook deze ruimte was donker maar een vreemd soort begroeiing ( algen?, mos?) op de muren gaf een ziekelijk groen licht af. Zo stond Ludwig tenminste niet in het pikkedonker.
Maar veel tijd om adem te halen hadden ze niet; vier hagedis mensen vielen hen aan. En nu bleek dat die rare speren een soort van bliksem afgaven die je lelijk kon verwonden. Het gevecht was fel en kort en liet de vijf avonturiers buiten adem achter.
Buiten stonden de twee tovenaars en de reptiel vrouw mistroostig naar het donkere water te kijken. Max was inmiddels in slaap gevallen nadat hem verboden was om achter de eendjes aan te jagen. Saruman en Rudolphus wisselden wat spreuken uit en gingen toen maar eens de kooien goed onderzoeken. De ene kooi na de andere bevatte verwaarloosde en gewonde dieren.
Er waren beren en een grote gestippelde kat. Een kooi bevatte drie wolven en een volgende werd bewoond door een wel heel grote wolf. De laatste kooi bevatte een das die erin slaagde om er tegelijkerijd zielig en woedend uit te zien.
Beneden hadden de overige leden van de groep inmiddels een ladder omhoog ontdekt die naar een droge ruimte leidde met een aantal kamers die duidelijk als slaapkamer annex kleedkamer gediend hadden. Een kamer was uitgedost in overdadige rood tinten. Mooi rood is niet lelijk en ik zal de laatste zijn die bezwaar heeft tegen wat rode accenten in een kamer maar dit leek eerder op een bordeel.
Kamer voor kamer werd onderzocht en in de kamer waar een merkwaardig boek werd aangetroffen, geschreven in een taal die niemand herkende, en een brief in dezelfde taal, werd opnieuw een barnsteen met inhoud gevonden.
Toen ook deze werd opengepeld en de bewoner ervan op de grond duikelde werd het Lavinia rood voor ogen. Het was Kunobertus! Ze sprong naar voren en stak de man in zijn zij voordat hij wist wat er gebeurd.
“Wat is dit?” riep de man, “Waarom val je mij aan? Ik ben maar een onschuldige illusionist!”
Iets in de gelaatsuitdrukking van Kunobertus deed Ludwig besluiten dat het beter was om eerst eens te luisteren naar wat hij te zeggen had. Bovendien kwam ook hij uit een barnsteen, net als de blauwe tovenaar en de reptielvrouw, dus misschien had hij wel niets te maken met de verwaarloosde dieren en de kwaadaardige hagedis mensen. Hij greep de halfling vast en sleurde haar lijfelijk bij de rode tovenaar vandaan.
Guldan ondervroeg de man.
Kunobertus ontkende iets te maken te hebben met de dieren in de kooien of de dierenhuiden in het pakhuis van Melkor. Waarom zou hij echte dieren gebruiken in zijn circus als hij met illusies zoveel meer kon doen. Bovendien was hij vegetarier. Uit overtuiging, omdat hij dieren geen kwaad wilde doen.
Afgelopen winter was hij met zijn circus naar het Noorden gereisd, naar Myres, zoals gebruikelijk.
Diederich van Comau, een jongere neef van de Graaf van Myres (en voormalig zwager van de zus van de vermoorde koning van Ynosta, het land waar onze helden zich bevonden), had hem uitgenodigd op zijn kasteel om te praten over een prive voorstelling tijdens het Eindejaarsfeest. En dat aanbod zou hij met beide handen aangenomen hebben. Maar daar kreeg hij de kans niet voor. Zodra hij de kamer waar de edelman zich bevond was binnengetreden had een vreemd uitziende magier hem betoverd. En nu pas had hij zijn vrijheid herwonnen. Wat er in de tussentijd was gebeurd daar had hij geen idee van.
Het kostte wat moeite om de halfling te overtuigen dat deze man niets met de hele zaak te maken had en voornamelijk zelf slachtoffer was. Ondertussen genas Guldan de wond in de zij van de tovenaar.
Met enige voorzichtigheid openden ze de laatste kamer.
Hier bevonden zich twee hagedis mensen met speer, een wat kleinere hagedismens in een bruin gewaad en een figuur die de tweelingbroer van Kunobertus had kunnen zijn. ( Kunobertus bezwoer hen dat hij enig kind was.)
Maar voordat wie dan ook maar een stap kon zetten gebeurde er iets totaal onverwachts. De geur van de rode tovenaar in de hoek was dezelfde als die van de man in de kelder onder het circus en dit veroorzaakte een heftige reactie bij de halfling rogue.
Lavinia slaakte een enorme oerkreet en de onthutste metgezellen zagen hoe er plotseling een witte vacht door de kleding van de kleine halfling begon te groeien. Haar gezicht vervormde en werd een grommende wolvensnuit en haar handen en voeten veranderden in klauwen. Ze was een weerwolf geworden!
Woest sprong ze op de rode gedaante af. Al het andere was nu niet relevant.
Haar vrienden waren natuurlijk in meer of mindere mate geschokt door de gedaanteverandering van de jonge halfling vrouw, hoewel het wel een en ander verklaarde over haar gedrag. Veel tijd om er over na te denken hadden ze echter niet want de andere aanwezigen in de kamer vielen hen aan.
Guldan probeerde opnieuw een van zijn nieuwste spreuken. Met deze bezwering had hij Ludwig de kracht van een stier willen geven, maar er ging iets mis. Zijn eigen hoofd veranderde in dat van een stier en een tijdlang was hij niet in staat om te spreken.
Met vereende krachten wisten de reisgenoten de hagedismensen te verslaan terwijl Lavinia als weerwolf de tweede, valse Kunobertus in stukken scheurde. Er bleef niet veel van hem over. En toen hij eenmaal dood was veranderde zijn lijk, wat ervan over was tenminste, in een hagedis mens.
Kunobertus ( de echte) werd er bij gehaald om de hagedismensen te identificeren. Hij herkende ze als zijnde Kuo Toa. Dit was een roofzuchtig volk dat onder de zee leefde en alles opvrat wat ze tegenkwamen. Ze konden ook boven water leven, maar dan gaven ze de voorkeur aan moerassen. Wat ze hier kwamen doen daar had hij geen idee van.
Op het lijk van de hagedisman die Lavinia zo vakkundig gefileerd had vonden ze, (behalve een amulet dat Kunobertus herkende als zijnde zijn eigendom, hij gebruikte het om in en uit de circus tent te teleporteren tijdens voorstellingen) een rode, gegraveerde steen. Het was de steen die normaal in een van de ringen van Kunobertus had gezeten.
Dit was de sleutel tot de kooien, legde Kunobertus uit. En via een geheime deur, achter de illusie van een open haard konden ze makkelijk weer naar buiten.
Nadat Lavinia weer teruggekeerd was in haar halfling vorm gingen de reisgenoten naar buiten. Daar kwamen ze vlak naast de circustent weer boven.
Als eerste bevrijdden ze de dieren in de kooien. De gestippelde kat was bijzonder geirriteerd en de wolven begroetten de halfling als een vriend.
Maar de grote wolf in de op een na laatste kooi deed iets onverwachts. Zij, een zwanger vrouwtje, veranderde toen de kooi zich opende op exact dezelfde wijze als Lavinia kort daarvoor, van wolf naar mens.
Ook zij was een weerwolf.
Haar naam was Veronika en ze kwam uit het noorden. Haar man Ivar was scheepskapitein en gedurende de tijd dat hij op zee was verbleef ze bij haar grootouders in de bergen. Haar schoonouders zagen haar niet zo zitten. Daar was ze gevangen genomen door tweebenige figuren toen zij in wolvengedaante een wandeling aan het maken was. Ze had zich niet terug durven veranderen omdat ze bang was voor haar pups.
Ze legde samen met Lavinia uit aan de verbijsterde reisgenoten dat er twee soorten weerwolven waren. Zij die als weerwolf geboren werden, en die volledige controle hadden over hun vorm, en zij die tot weerwolf worden gemaakt. Die laatsten waren het gevaarlijkst omdat ze geen controle hadden over hun vorm en over wat ze in die andere vorm deden.
Ze kon op dit moment de reisgenoten niet belonen voor haar redding maar haar man Ivar zou hen evenzogoed dankbaar zijn. Als ze ooit in het noorden waren moesten ze haar maar opzoeken.
De bevrijde dieren werden, op de wolven na, afgeleverd bij de druiden in het bos, die beloofden hen terug te brengen naar waar ze thuishoorden. En aangezien het zo laat was dat het weer bijna vroeg werd gingen de avonturiers op weg naar hun welverdiende nachtrust. Voor de tweede keer.
Nog een ontmoeting hadden ze.
Op het pleintje bij het standbeeld zat nog steeds de in grijs geklede eigenaar van de rioolkroeg. Ze wilden nu wel eens weten wat hij daar deed. Hij had inmiddels van het stuk hout een reptielachtig wezen gesneden. Een met drie hoorns maar zonder vleugels, dus een draak was het niet.
Degene op wie hij wachtte zou nu wel niet meer komen, zei hij. Wie dat dan was? Nemmereth, de oude bronzen draak. Ze had kiespijn en hij had een drankje dat de pijn zou verlichten en de koorts zou wegnemen.
De reisgenoten probeerden nog meer informatie los te wrikken door op intimiderende wijze om hem heen te gaan staan. Het had geen enkel effect. Sterker nog, de hond Max gedroeg zich als een mak schaap in de buurt van de grijze man en de kever was, na een korte inspectie (nee, hij had geen salade bij zich), ook niet van plan de man aan te vallen.
Het figuurtje in zijn hand was een sauriermens, zo zei hij op onverstoorbare toon. Daar had hij onlangs over gelezen. Deze wezens leefden in het verre zuiden van het Grote Continent en communiceerden door middel van geuren. Een fascinerend onderwerp.
Ze vroegen hem ook wat de Kuo Toa hier te zoeken zouden kunnen hebben.
De man haalde zijn schouders op. Misschien waren ze op zoek naar de sterrensteen die hier ooit, heel lang geleden was neergestort. Op de plek waar nu het theater lag. De kom die gebruikt was om de tribune te bouwen was onderdeel van de krater die het neerstorten van de komeet had veroorzaakt. Dat was algemene kennis. Net als het idee dat die komeet magische eigenschappen had. Het zou kunnen dat ze daarnaar op zoek waren. Zelf had hij nooit de behoefte gevoeld om naar het ding te gaan graven. Teveel moeite.
Ze groetten de man, die duidelijk niet van plan was om meer te vertellen en gingen terug naar de stad. Toen Ludwig omkeek zag hij dat de man verdwenen was. Waarschijnlijk door het mangat naast het standbeeld dat hijzelf zojuist had ontdekt. Een ladder liep naar beneden de duisternis in, maar het had op dat moment geen zin om dat gangen stelsel te gaan onderzoeken.
Eerst maar eens goed rusten en de gebeurtenissen van die dag verwerken.
Epiloog
In de bibliotheek van de Grote Tempel had de tovenares Moreta atlas na atlas van de plank gehaald. Alle reisbeschrijvingen die ze kon vinden had ze doorzocht. Het leek een speld in een hooiberg, gezien het feit dat alles wat ze had een tekening was van de vorm van een eiland.
Haar draakje had zich al een tijdje teruggetrokken in zijn eigen holletje, achter de waterval, achter de regenboog. Een holletje dat hij met behulp van een wat groter vriendje inmiddels wat groter had gemaakt.
Ze had eigenlijk de moed al opgegeven toen ze in een obscuur boek over de leefwijze van gnolls een kaart aantrof met een eiland dat wel heel erg leek op de tekening van Nemmereth.
Ze mocht het boek echter niet meenemen en zelf natekenen… Tja, een cartograaf was ze niet.
Op de terugweg naar het huis van de Vrouwe Eilydis, waar zij als woudelf logeerde, liep ze bijna tegen een klein mannetje aan. Iets aan dat mannetje kwam haar bekend voor.
Oh, natuurlijk! Dit was Freddie, die door haar vrienden was bevrijd uit de grot onder de Oude Tempel. Ze herinnerde zich iets over het feit dat hij kaarten verzamelde en een kaart maar een keer hoefde te zien om hem foutloos na te tekenen.
Ze vroeg hem of hij bereid was om voor haar een kaart na te tekenen en hij antwoordde dat hij dat best wilde doen voor vijf zilverstukken. Dat vond Moreta het ruimschoots waard en ze sprak met hem af dat ze morgen, als de bibliotheek weer open was, met hem naar de kaart zou gaan kijken.
Ondertussen haalde Lavinia de jonge wolf, die ze Lyall genoemd had, op bij de staljongen en verdween erna het bos in. Ze liep ook vooruit op de rest, bang voor hun oordeel over haar (ze was immers niet anders gewend van alles wat op twee benen loopt). Samen met het jonge dier bracht ze ook de nacht in het bos door. Wat zou de ochtend brengen?
Wordt vervolgd….
Petra Schulein Coret
Recent Comments