D&D Campagne “Op zoek naar de Krijgskas (6): Stank en slijm in het Riool”

8 maart  4476 Witte Tempeltijd

 De Stad

 Deze ochtend zaten onze avonturiers wat lodderig aan het ontbijt. Althans, drie van hen plus een kever. Guldan, de dienaar van de Vierde Broeder, was nog steeds op retraite, Moreta was aan het oefenen in het maken van genezende drankjes en de edele kunst van het genezen, en Amaril was er al vroeg op uitgetrokken met een oude schipper die hem de kneepjes van het zeilen bij wilde brengen. Als zee elf moet je je toch op het water kunnen redden.

Terwijl Saruman en Lavinia zaten te bakkeleien over of de kever wel op tafel mocht, ging de deur van de herberg open en trad een bekende binnen. Het was Reinier, van de Pompoenhoeve. Hij keek even rond in de gelagkamer en liep met een blij gezicht naar onze helden.

“Fijn dat ik jullie hier aantref,” zei hij, “Ik zou om jullie hulp willen vragen.”

IMG_8962

Hij legde uit dat hij op weg naar een klant een viertal lijken had aangetroffen langs de weg. De bewoners van de Pompoenhoeve brachten zulke lijken altijd naar het Swaenebeek klooster om begraven te worden. Niet alleen vanwege liefdadige motieven en het feit dat dit soort lijken nu eenmaal ( grote) roofdieren aantrokken, maar ook omdat het klooster beschikte over een speciaal beveiligde begraafplaats. Wie daar begraven werd zou niet zomaar als ondode opstaan en de omgeving onveilig maken.

Maar een van die lijken bleek een lidteken op zijn pols te hebben en een tatoeage op zijn achterwerk en aangezien de drie elven met hun opsporingsbrief ook bij de Pompoenhoeve langs waren geweest herkende Reinier hem als degene die gezocht werd.

Hij wilde het lijk naar de stad brengen voor de beloning. Echter, de aanwezigheid van die lijken gaf hem een onveilig gevoel. Kennelijk waren er personen in de buurt die hun hand niet omdraaiden om dit soort lieden te doden. En wie weet waren er meer bandieten in de buurt.

Zouden de avonturiers hem willen vergezellen naar de stad? Dat zou een stuk veiliger zijn. De beloning zou hij dan met hen delen en bovendien konden ze meerijden op de wagen en dan duurde de reis naar de stad een stuk korter.

De reisgenoten keken elkaar veelbetekenend aan. Zij hadden immers de vier bandieten gedood, maar dat gingen ze Reinier niet vertellen. Ze namen het aanbod met beide handen aan, hoewel de mensenschuwe Lavinia tegenstribbelde. Zij wilde eigenlijk helemaal niet naar de stad en als ze er dan waren moest hun verblijf daar zo kort mogelijk worden. Maar er waren teveel losse eindjes die in de stad bij elkaar kwamen. Het lijk kwam hen overigens bekend voor. Deze man hadden ze zelf gedood na hun avontuur bij de tovenaar Everard. Maar het leek hen niet verstandig om Reinier dat te vertellen.

Rond het middaguur kwamen ze aan bij de Zuidpoort van de stad Tuangith. Het lijk lag diskreet gewikkeld in een grote doek achterin de wagen en de drie helden zaten er strategisch omheen zodat het niet al te veel opviel.

De Stadswachter bij de poort vertelde hen dat het huis dat ze zochten in het Marktkwartier lag aan het uiterste einde van een doodlopende weg genaamd de Halvemaanstraat en legde uit hoe ze daar moesten komen.

Lavinia verborg zich tijdens de rit door de stad zoveel mogelijk achter de wijde mantel van Saruman. Deze had daar geen erg in omdat hij zijn handen vol had, -letterlijk-, aan het in bedwang houden van zijn kever, die allerlei lekkere, groene blaadjes zag aan de bomen en het frisse lentegroen het liefst tot het laatste blad wilde verorberen. De panda hield ondertussen angstvallig zijn voorraad bamboespruiten in de gaten.  Gisterochtend had hij een aantal half opgegeten exemplaren in zijn rugzak aangetroffen en hij verdacht de kever ervan dat hij die had aangeknaagd.

Na een tijdje kwamen ze aan in de Halvemaanstraat.

Halverwege de straat stonden drie figuren rondom een enorm gat in het wegdek. Het waren twee nors kijkende dwergen, (maar kijken dwergen niet altijd nors?), en een bezorgd uitziende man in het bruin. De reisgezellen waren geinteresseerd in wat er gaande was, maar met een lijk achterin de kar leek het hen niet verstandig om de drie aan te spreken. Eerst naar de Vrouwe Eilydis, hun beloning opeisen, en dan konden ze eens gaan zien wat er aan de hand was.

Het elegante huis van de elvenambassadrice bevond zich achter een stevig hek met een solide poort waar een elvenkrijger de wacht hield.

IMG_8962

“Wat komen jullie doen?”, vroeg de elf.

 “We willen graag Vrouwe Eilydis  spreken. We hebben de gezochte dief,” antwoordde de pandamonnik en toonde de wachter het opsporingsbevel.

“Hebben jullie een afspraak?”, vroeg de elf, “De Vrouwe heeft het druk.”

Op hun ontkenning zei de elvenkrijger dat hij zou zien of de Vrouwe tijd voor hen had, maar hij kon niets beloven.

Korte tijd later kwam hij terug en opende de poort voor hen.

“Jullie hebben geluk. Vrouwe Eilydis heeft wel even tijd. Ze wacht op jullie in de hal van het middelste gebouw.”

De binnenplaats van het huis van de Ambassadrice was een grote bloemenzee. Een prachtige tuin met bomen en struiken die volop in bloei stonden. De geur van de bloesem was overweldigend.

In de hal van het middelste gebouw werden ze opgewacht door de kapitein die ze al eerder tegen waren gekomen. Hij bekeek het lijk in de wagen grondig en  bracht hen tenslotte naar een lange elven vrouw, gekleed in glanzende, diep roze gewaden.

“Vrouwe Eilydis, dit zijn de lieden die het lijk van de dief komen brengen.”

“Heb je gecontroleerd of het de juiste man is?”, vroeg de dame.

“Ja, Vrouwe,” antwoordde de kapitein.

“Mooi!”, sprak de elven vrouw, “Verwijder het lijk en zorg ervoor dat deze lieden hun beloning krijgen.”

De kapitein klapte in zijn handen en prompt schoten een aantal potige elven tevoorschijn die het lijk wegtilden. De Ambassadrice wendde zich tot het gezelschap, waarbij opgemerkt moet worden dat Lavinia buiten was gebleven en zich in eerste instantie had verscholen in een bloemperkje. Uiteindelijk kroop zij dan maar weer achter de mantel van Saruman. Fijn zo’n wijde, lange mantel.

“En U heeft geen halsketting met maanstenen bij hem gevonden?”

“Alleen het lijk, Vrouwe,” stamelde Reinier.

“Tja, U moet weten dat een en ander me nogal verbijstert, ” zei de elvendame. “Ziet U, het was  mijn secretaresse, – mijn ex secretaresse – die deze schurk heeft binnengelaten. Ze was nogal van hem gecharmeerd. Ik heb haar inmiddels teruggestuurd naar het Woudrijk. Maar wat ik wilde zeggen was dat het kistje waarin de halsketting zat, – een erfstuk van mijn betovergrootmoeder-,  veel kostbaarder sieraden bevatte. En die heeft de dief niet meegenomen.”

“Was er iets bijzonders aan die halsketting?”, vroeg Saruman, die ondertussen enigszins ongerust om zich heen keek naar waar zijn kever was gebleven. ( Die vrat zich een weg door het bloemperkje waar Lavinia had gezeten.)

“Niet direct”, antwoordde de Ambassdrice, “Mijn moeder zei altijd dat het magische eigenschappen had, maar daar heb ik nooit wat van gemerkt. Voor mij was het een dierbaar aandenken, meer niet.”

Ze fronste haar bevallige wenkbrauwen. ” Ik begrijp het niet, ” zei ze, ” Maar als U mij excuseert, ik heb het heel erg druk.” De kapitein overhandigde haar een buidel die een veelbelovend rinkelend geluid maakte.

“Hier is Uw beloning, vierhonderd gouden ducaten, zoals beloofd. Hoe U het onderling verdeelt zal mij ten enenmale worst wezen. Ik groet U.”

En met die woorden draaide ze zich om en vertrok naar een kamer achterin het huis, de reisgenoten achterlatend in een wolk van bloemige parfum.

De kapitein begeleidde de vrienden naar de poort terwijl Saruman haastig zijn kever oppakte uit het, inmiddels kaal gevreten, bloemperkje en hem stevig onder zijn arm klemde. En eenmaal buiten de poort eiste Reinier zijn aandeel op in de beloning.

“Honderd ducaten, ” sprak hij, “Ik ben een dag kwijt aan heen en weer reizen en ik moet straks ook nog de wagen schoonschrobben. Anders kan ik er geen levensmiddelen in vervoeren, na dat lijk.”

Dat vonden ze een goed voorstel en zo vertrok Reinier met zijn paard en wagen weer naar huis.

Toen hij flink uit het zicht was haalde Lavinia nog maar eens het boodschappenlijstje dat ze bij de bandieten in het Susterwold hadden gevonden uit haar zak.

“Ik wou niets zeggen waar Reinier bij was, maar het feit dat de maanstenen magisch zijn zou natuurlijk een hoop verklaren. Volgens dit lijstje heeft iemand magische edelstenen nodig. Daarom wilden ze natuurlijk ook die diamant uit het Susterwold.”

De twee anderen knikten, dat leek ook hen heel aannemelijk.

 Het Riool

 Ondertussen stonden de twee dwergen en de man in het bruin nog steeds bij het gat in de straat.  Er was inmiddels een stevig touw om een dichtbijzijnde boom geknoopt  en de bezorgde man leunde ver naar voren met een lantaarn in zijn hand in een poging te zien wat er beneden was. Wat was hier aan de hand?

De man met de lantaarn antwoordde hen dat zijn dochtertje vermist was. Al sinds gistermiddag. Ergens in de loop van de ochtend was het weg dek naar beneden gestort en de hond van zijn dochter was in het gat gesprongen. Het beest had een grote hekel aan ratten en hield normaal gesproken de taveerne waar de man eigenaar van was vrij van dit ongedierte. Hij had waarschijnlijk iets geroken.  Maar toen kon het dier natuurlijk niet meer naar boven. De man in het bruin was zelf nog naar beneden geklommen aan een touw om het dier te zoeken. Maar hoe hij ook riep, Blackie reageerde niet.

Hij had vervolgens zijn dochtertje verboden om de hond zelf te gaan zoeken. Hij zou vast wel weer ergens boven water komen en het riool was te gevaarlijk voor achtjarige meisjes.

Daar had zij zich dus kennelijk niets van aangetrokken en gewapend met een lantaarn, haar zakmes, een touw en een zak vol koekjes,  was zij in een onbewaakt ogenblik op zoek gegaan naar haar geliefde huisdier.

Pas bij het avondeten had hij haar afwezigheid opgemerkt. Hij was een alleenstaande vader en hij moest zijn klanten bedienen in de taveerne, zo verontschuldigde hij zich.  In eerste instantie dacht hij dat ze wel bij een van haar vriendinnetjes zou zijn.  Maar nee dus. In paniek had hij overal gezocht en was tot de angstaanjagende conclusie gekomen dat ze alleen het riool was ingegaan. En tot nu toe was ze niet teruggekeerd.

Doodongerust had de man de hulp ingeroepen van de stadswacht, maar men vertelde hem dat ze hem op dit moment niet konden helpen. Er was een opstootje in de haven en ze hadden nu simpelweg geen wachters beschikbaar. Dus was hij naar de Grote Tempel gegaan om hulp. En de priesteres van dienst had hem deze twee dwergen meegestuurd. De roodharige  dwerg stelde zich voor als Ragnar Steenbreker, dienaar van de Derde Broeder, en de andere dwerg was zijn neef Sigurd de Raaf.

“Weet je zeker dat dit touw mij houdt?”, vroeg Ragnar aan zijn neef.

“Ach, als het breekt val je zacht,” antwoordde Sigurd met een gebaar richting de weelderige buik van Ragnar, wat hem een woedende blik opleverde.

“Ik ben niet dik!”, sputterde de dwergen cleric.

“Als je nou, net als ik, wat meer zou oefenen en wat minder zou eten…”

Het was zo te horen het vervolg van een discussie die al veel langer gaande was. En inderdaad zag de roodharige dwerg eruit alsof hij niet al te veel maaltijden miste. Hij was, zoals ik al aangaf, diepgebouwd.

“Misschien kunnen wij helpen,” sprak Grasshopper, de panda monnik. ” Als wij Uw dochter vinden, kunnen wij dan bij U overnachten?”, vroeg hij aan de bezorgde vader.

“De Wilde Waterlelie is geen herberg,” antwoordde de man in het bruin, “Maar als U Lily heelhuids terugbrengt dan is er wel een plaatsje op de zolder. Die is groot genoeg.”

Terwijl dit gesprek gaande was keek Lavinia eens goed naar beneden. De muur waartegen normaal een ladder was gemonteerd was in zijn geheel weggeslagen en het riool water kolkte op een flinke diepte. Naar beneden springen was geen optie, in elk geval niet voor iemand met haar ( gebrek aan ) lengte, dan zou je zomaar je nek kunnen breken.

“Laten we gaan, ” zei ze, nog steeds verscholen achter de mantel van Saruman.

En zo klommen de drie helden naar beneden, achter de dwergen aan.

Het water in het riool stond zo te zien flink hoger dan normaal. Aan weerszijden was nog net een smal richeltje waarover men achter elkaar kon lopen. Het middelste gedeelte was behoorlijk diep.

Aan het einde van een lange gang scheen zonlicht naar beneden door een rooster ver boven hen.

“Even goed om te weten, ” hijgde de roodharige cleric, ” Ik heb een sleutel voor de riooldeksels. Ze zijn  namelijk deels op slot gezet.”

” U bent zeker wel bekend met dit riool, of niet?”, vroeg Grasshopper.

“Nou nee, niet echt. Als dwerg kan ik me ondergronds wel orienteren, maar de stad is groot en het rioolstelsel dus ook. En mijn neef en ik zijn hier nog niet zo lang,” antwoordde de cleric. “Bovendien zijn de meeste kaarten van het riool niet accuraat of simpelweg niet bestaand, ” voegde hij er aan toe. “Dat werd me tenminste verteld in de Tempel.”

Het gezelschap kwam  op een T splitsing.  Het spoor dat ze tot nu toe gevolgd hadden, hondepoten en kleine voetjes, verdween hier.

De linkergang was besmeurd met een dikke laag slijm dat alle sporen, als ze er al waren, weggevaagd had, en rechts van hen waren juist teveel sporen om daar nog wijs uit te worden.

Lavinia sloop ongemerkt naar rechts. Recht voor haar bevond zich na enkele meters een groots hekwerk waar doorheen het water stroomde. Ze vermoedde, aan het geluid van stromend water te horen, dat zich  in die richting de rivier bevond. En links van haar, daar waar al die sporen naar toe gingen, was een nauwe gang.

Hoorde ze nou muziek? Hier? In het riool?

Merkwaardig.

Heel voorzichtig sloop ze de gang naar links in. De muziek werd hier luider. En het was net alsof iemand de moeite had genomen om deze gang zo schoon mogelijk te maken. Er lag zelfs een extra stel planken die het makkelijker maakten om aan de overkant te komen.

Ze ging terug naar de rest van het gezelschap die nog steeds aan het debatteren waren of ze nu wel of niet de beslijmde gang in moesten. Er was niet veel animo voor. Daarentegen vonden ze het een uitstekend plan om eerst de schone gang te onderzoeken.

Aan het einde van de gang was een stevige, gesloten deur met een luikje. Boven de deur hing een plakkaat dat aankondigde dat dit de bar “De Laatste Druppel” was, met een lijst van regels waar bezoekers zich aan moesten houden. Ten eerste waren ondoden niet welkom en werd iedereen die betrapt werd op stelen kortere of langere tijd de toegang tot de bar ontzegd. Vechten mocht wel, maar alleen in de worstelring en alle intelligente wezens die op de ene of andere manier konden communiceren waren veilig in de bar.

Wie kinderen of intelligente wezens kwaad deed, of zich aan verkrachting schuldig maakte zou, volgens de opsteller van het document, nooit meer teruggevonden worden.

“Laten we aankloppen, ” zei Saruman, “Het lijkt mij, dat als ze hier iets weten over het meisje dat ze ons dat wel zullen vertellen.”

Zo gezegd, zo gedaan.

Het luikje ging open en het gezicht van een hobgoblin werd zichtbaar. Hij bekeek hen grondig en gromde toen dat ze duidelijk geen ondoden waren en dat ze dus naar binnen mochten.

IMG_8970

En zo stapten de helden in een ietwat schemerachtige ruimte waar een hoop lieden van verschillend pluimage, – die echter allemaal als ‘onguur’ bestempeld konden worden-, opkeken van wat ze aan het doen waren. Er viel een wat ongemakkelijke stilte.

Daarop pakte Lavinia haar dolk en liet een verbluffende behendigheid zien in het omhoog gooien en weer omvangen van een dolk die zich ondertussen drie keer om zijn as had gedraaid.

Een van de gasten keek haar doordringend aan, knikte vervolgens instemmend, en ging weer verder met het dobbelspel waar hij mee bezig was. Ook de anderen draaiden zich weer om en gingen weer gokken of drinken of wat ze ook aan het doen waren. De luitspeler in de hoek begon aan een volgend lied.

Hoog aan het plafond boven hen hingen skeletten van merkwaardige en zeldzame wezens. Er was een inmens grote vleermuis, een alligator en iets met twee koppen, gemene klauwen en veel te veel tanden. En nog veel meer.

Achterin de zaak stond een man gehuld in allerlei grijstinten en staalgrijs gemeleerd haar met zijn armen geleund op de bar. Alles aan hem zei duidelijker dan woorden dat hij de eigenaar was. De reisgenoten liepen naar hem toe. Saruman’s kever liep voor een keer dichtbij zijn meester. Lavinia verborg zich maar weer achter de mantel van de tovenaar.

“Goedemiddag,” zei de man, “Ik heb jullie nog niet eerder hier gezien. Hebben jullie het reglement gelezen?”

“Jazeker, ” bevestigde Grasshopper, ” We wilden U wat vragen.”

“Ah, “, sprak de man, “Laat mij  eerst iets over mezelf uitleggen. Mijn naam is Kyrian Celerath. Ik koop en verkoop informatie. Daar verdien ik mijn geld mee. Het levert meer op dan deze bar. Een  stuk informatie krijgen jullie gratis en voor niets. Ik zou jullie willen aanraden om de komende dagen niet naar de haven te gaan. De stadswacht mag dan roepen dat het slechts een opstootje is, het lijkt meer op een halve burgeroorlog. “

Kyrian boog zich over de  bar naar de Reuze hertshoorn kever die zich angstvallig probeerde te verschuilen onder het gewaad van zijn meester. Saruman had een empathische band met zijn familiar en deze gaf hem het gevoel dat de bar eigenaar niet helemaal menselijk was. Of helemaal niet menselijk. In elk geval was hij meer dan hij leek te zijn.

Kyrian glimlachte. Hij draaide zich om en riep naar achteren: “Garthim, kom hier!”

Een smoezelig uitziende man met een koksmuts kwam aangewaggeld.

“Ja, baas?”

“Heb je die salade nog, die niemand wilde hebben?”

” De vrolijke sliertjes salade met frisse saus? Is er iemand geinteresseerd?” De man fleurde helemaal op bij de gedachte.

“Ja,” antwoordde Kyrian, “Geef hem maar aan deze kever.”

“Oh, okee,” sprak de kok, ietwat teleurgesteld en verdween naar achteren om terug te komen met een grote schaal met smakelijk uitziende salade. De kever begroef zich in de schaal en dacht de komende minuten aan niets anders dan eten.

“Niet veel vegetariers in deze bar,” legde de bar eigenaar uit.

Lavinia kreeg plotseling het idee dat de man iets aan zijn ogen had. Het was net alsof hij niet van boven naar beneden met zijn ogen knipperde maar van links naar rechts. Of rechts naar links. Hoe dan ook. De man leek vriendelijk genoeg.

“Het gaat om een meisje van acht en haar hond die hier beneden vermist zijn,” zei de panda monnik.

“Een kind!”, riep de grijze man. “Tja, als je het regelement gelezen hebt dan weet je dat ik het mishandelen van kinderen en intelligente wezens niet tolereer.”

Achter Saruman’s mantel stak Lavinia haar vinger op. “En niet intelligente wezens, toch? Zoals dieren!”, riep ze.

Kyrian schonk haar een minzame glimlach. Die man had echt teveel tanden. Of leek dat maar zo?

“In elk geval, ” vervolgde hij, “Normaal gesproken zou ik jullie laten betalen voor die informatie, maar omdat het om een kind gaat… Een paar van mijn gasten hebben hier in de buurt het geluid gehoord van een blaffende hond.  Als je hier de bar uitgaat en dan naar rechts en meteen weer naar rechts. Daar kwam het geluid vandaan.”

“Dat is de gang met het slijm,” zei Sigurd de dwerg. “Heeft U enig idee wat een slijm spoor zou kunnen produceren  over de hele breedte van de gang?”

“Dat klinkt als de grote legendarische vleesetende slak!” sprak de man geschrokken. “Volgens de verhalen had een rare edelman een illegale dierentuin met allerlei gevaarlijke wezens. Toen de man overleed zijn kennelijk een aantal van zijn wezens ontsnapt. Ik heb de slak nooit met eigen ogen gezien, en ik zit hier toch al heel wat jaren. Als het monster werkelijk bestaat zou ik maar opschieten. Menig volwassen krijger kan dat beest niet aan, volgens de overlevering, dus een klein meisje al helemaal niet!”

De avonturiers hadden zich al omgedraaid toen de barman hen nogmaals aansprak.

“Moment! Als jullie toch die kant opgaan kunnen jullie dan iets voor mij doen?”

Grasshopper draaide zich terug naar de merkwaardige grijze man.

“Als het niet teveel tijd kost, want we moeten een meisje redden,” zei hij.

“Het is heel simpel, ” zei Kyrian, ” De reden dat wij hier in de bar droge voeten hebben en niet tot aan onze navels of nog hoger in het water staan, komt omdat hier achter mij een paar waterpompen staan, die het hier droog houden. Die pompen moeten wel goed onderhouden worden, en af en toe moeten onderdelen vervangen worden. Ik weet ongeveer wel wanneer dat moet gebeuren en dus had ik bij de smid Ulfberhta nieuwe onderdelen besteld. Die hadden al twee dagen geleden aan moeten komen, maar dat is niet gebeurd. Kunnen jullie voor mij uitkijken naar de koerier en die onderdelen? En als je ze niet kunt vinden, kunnen jullie dan naar de smid gaan om nieuwe te bestellen? Ze woont vlakbij de Halvemaanstraat.”

Dat beloofden ze.

De helden zaten er niet echt op te wachten om door het slijm te ploeteren maar de gedachte aan dat kleine meisje dat wellicht verorberd zou kunnen worden door een meer dan levensgrote slak was onverteerbaar.

En dus liepen ze korte tijd later in de beslijmde gang.

Halverwege bleven beide dwergen opeens staan. Ze waren zeer geinteresseerd in de muur aan hun linkerkant. Ragnar gaf een zachte tik met zijn strijdknots tegen de muur. En toen een iets hardere.

“Wat is er aan de hand?”, vroeg Grasshopper.

De dwergen keken elkaar aan. “Er is iets met die muur.”, zei Sigurd uiteindelijk. “Het lijkt wel of dit stuk nieuwer is dan de rest. En het klinkt of er een holte zit hierachter.”

“Zou hier een deur hebben gezeten die is dichtgemetseld?”

“Zou kunnen. Maar het nieuwe stuk is iets te onregelmatig om een deur te zijn.”

Lavinia pakte haar altijd scherpe dolk en sneed een stuk steen uit de muur.  Met haar donkerblauwe brilletje op keek ze naar binnen.

“Er zit hier inderdaad een holte, maar ik kan niet goed zien hoe groot hij is.”

“Als je het gat iets groter maakt kan mijn kever er door. Hij kan me vertellen wat daar is”, zei de tovenaar.

De opening werd groter gemaakt maar de kever kon niet meer vertellen dat er een ruimte was met gladde muren aan twee kanten en een grote stapel puin aan een kant. De panda monnik gaf een enorme trap tegen de muur waardoor het gat nu zelfs groot genoeg was om hem door te laten.

“Ik ben niet dik!”, riepen hij en de roodharige dwerg in koor toen de tovenaar hen hierop wees.

De ruimte achter de muur was duidelijk ouder dan de rest van het riool. Op een kant van de ruimte was een inmiddels enigszins afgebladderde schildering van een hond aan een ketting met een paar woorden eronder in de taal van het Oude Keizerrijk die zoveel betekenden als: “Wacht U voor de hond!” volgens Saruman.

“Ik weet wel wat van die taal, ” zei hij als reactie op de verbaasde blikken van zijn kameraden.

“Niet heel veel misschien, maar toch.”

Het bleek echter onbegonnen werk om het puin uit te graven en ze waren hier niet in eerste instantie om een archeologische opgraving uit te voeren. Er was een meisje in nood.

Terug naar de slijmerige gang, dus. Ze kwamen weer bij een T- splitsing en volgden dit keer de gang zonder slijm. Hier waren weer volop sporen te zien, van een hond, maar ook van ratten. Veel ratten. Ook grote ratten, van ongeveer het formaat van een mens.

“Ik heb zo’ n hekel aan ratten, ” zei de halfling zuchtend.

 Achter een deur aan de linkerkant hoorden ze een hond zachtjes janken. De deur was op slot maar dat was geen probleem voor Lavinia. De volgende ruimte stond vol met kooitjes. Sommige van die kooitjes waren gevuld met ratten. In een van hen zat een hond, die waarschijnlijk normaal gesproken wit was maar nu meer bruin, vies en slijmerig.

“Stop!”, fluisterde de rogue halfling. Ze had iets opgemerkt aan de vloer.

Omzichtig tastte ze de boel af en ja, hoor, daar was een drukplaat in het midden van de vloer. Iedereen die daarop ging staan zou onverwijld naar beneden vallen, ongetwijfeld een onaangename dood tegemoet. Met een stukje metaal dat ze in de ruimte vond blokkeerde de halfling het mechanisme zodat iedereen, inclusief de panda monnik en de roodharige dwerg, (“Ik ben niet dik!”) er veilig overheen konden lopen.

Dan het kooitje waar de hond in zat. Het was een val waar het arme beest in was gelopen, gelokt door wat voedsel dat achterin de kooi was gelegd. Zodra hij eenmaal binnen was was het deurtje achter hem dicht geklapt en zat hij gevangen. Er zaten een paar handvaten bovenop de kooi zodat niet met zekerheid kon worden gesteld waar het dier was gevangen.

Was dit Blackie, de hond van het meisje Lily?

IMG_8965

Het beest kwispelde verwachtingsvol terwijl Lavinia het kooitje openmaakte. Zij had, zoals ik al eens verteld heb een bijzondere band met dieren. En dan vooral met hondachtigen. De halfling keek de hond diep in de ogen en vroeg: “Waar is Lily, jongen? Waar is je bazinnetje?”

Het beeld van een  jong meisje met bruin haar en een groen jasje verscheen in Lavina’s geest. Dan het beeld van zeer grote ratten. En de afkeer die de hond had jegens die ratten.

Het beest leek in tweestrijd. Dan  liep hij naar de open deur en dan weer naar de andere, nog gesloten, deur in de ruimte. Steeds als hij daar was gromde hij.

“Blackie,” zei Lavinia, “Blijf hier.” En tegen de anderen: “Misschien moeten we eerst maar eens kijken wat hierachter is, zodat we geen vijanden in de rug krijgen.”

Dat leek hen wel een goed plan. Voorzichtig werd de deur geopend en het gezelschap sloop naar binnen. De ratten die in de kamer achter de deur zaten verstijfden kortstondig toen de helden op hen afstormden. Maar al gauw gingen ze in de tegenaanval.

IMG_0996

Tijdens het gevecht bleek dat de dwergen cleric maar beter wel had kunnen oefenen met zijn wapen, zijn spreuken pakten beter uit. En Saruman had verbijsterend genoeg niet een offensieve spreuk bij zich. Gelukkig had hij nog een kruisboog en een kever, die blij was dat hij iets herkenbaars mocht aanvallen in plaats van wandelende tafels en stoelen. Ratten, dat begreep hij.

De andere dwerg pakte samen met Lavinia de twee grote mensachtige ratten aan die hen eerst beschoten met hun katapults. Sigurd wist wel hoe hij zijn dwergenbijl moest gebruiken. Hij raakte keer op keer. En goed ook. Zijn pantsering en zijn koppige dwergenaard maakten dat hij ook goed kon incasseren. Ondanks het feit dat er uit een kleine opening in de muur nog wat kleine ratten kwamen werd het gevecht in het voordeel van onze helden beslist.

De halfling stopte de opening in de muur nog dicht met wat strooien matrassen. ( Het zou de ratten op z’n minst vertragen.) En daarna keerden ze terug naar de plek waar Blackie op hen zat te wachten.

Nu vertrouwden ze op de neus van de hond om zijn baasje te vinden. Hij leidde hen naar alweer een gang vol met slijm en voorbij een gang die vol met spinnewebben zat. En niet zomaar spinnewebben. Grote spinnewebben.

“Bah, spinnen, ” zei Sigurd. ” Waarom moeten het spinnen zijn?”

“We hoeven niet naar binnen,” zei Grasshopper de panda. “De hond wil rechtdoor. Hier is het meisje niet.”

Desondanks werd besloten de gang aan een kort onderzoek te onderwerpen. Iets verderop in de gang lag een skelet, met wat werpsterren in, of rond zijn ribbenkast. Een stukje verder lagen wat flesjes, waarvan een met een helderrode vloeistof. Maar des te dieper ze de gang ingingen, des te meer spinnenwebben ze aantroffen. De reisgenoten draaiden zich om om de gang te verlaten.

Saruman echter was nieuwsgierig naar wat er nou eigenlijk zat. Hij pakte een flinke steen en wierp die de gang in om te zien of er wat zou gebeuren.

Vliegensvlug verschenen er drie spinnen die verhaal kwamen halen. Ze vonden het niet leuk dat hun web verwoest werd en vielen de helden aan. Ze waren zo groot dat er maar een tegelijk in de gang paste. Dus stonden twee van hen achter elkaar en hing de derde aan een web aan het plafond.

“Oeps!”, zei Saruman nog.

Ondanks het feit dat hij een pesthekel aan spinnen had, – of misschien juist daardoor-, bleef de dwerg Sigurd onverschrokken staan in de ingang van de gang. Naast hem stond Lavinia.

Met slechts een rake klap reduceerde de dwerg de spin aan het plafond tot een verzameling stuiptrekkende onderdelen en viezige groengele smurrie.

“Vieze beesten,” zei hij, met walging in zijn stem.

Lavinia pakte de dichtsbijzijnde spin op de grond aan, gesteund door de roodharige Ragnar. Grasshopper schoot pijlen over de hoofden van de twee vooraan. Ze waren geen beiden erg groot, dus dat kon makkelijk. En ook Saruman deed zijn best, hoewel hij aardig door zijn pijlen begon heen te raken. Ook de tweede en de derde spin werden al gauw gedood, hetgeen vooral aan de bijlslagen van de dwergenkrijger was te danken.  Het leek wel of hij nauwelijks miste. Hij zat dan ook onder de smurrie, na afloop.

“Wil je dat nooit meer doen ?”, mompelde hij tegen de tovenaar, toen het gevecht was afgelopen.

Saruman deed maar net of hij het niet hoorde.

Het gezelschap zette de speurtocht voort achter de hond aan en kwamen bij alweer een splitsing waar wat zonlicht van boven naar binnen kwam. Het slijmspoor ging linksaf en rechtsaf hoorden ze iets ritselen.

De hond wilde linksaf, maar de avonturiers wilden toch even kijken wat er aan de andere kant was.

In een donkere, taps toe lopende ruimte leek het of de vloer bewoog. En dan niet door een aardbeving of zo. Nee, er bewoog iets op de vloer. Saruman haalde een kaars tevoorschijn, stak hem aan en keek naar binnen. De haren stonden prompt rechtop op zijn hoofd.

Honderden, zo niet duizenden of tienduizenden insekten en andere soorten veelpotig gespuis krioelden over de vloer. Kevers, spinnen, duizendpoten, noem maar op. Elk minstens zo groot als een walnoot, met glanzende schilden, klikkende kaken en pootjes die over de stenen vloer krasten.

De helden keken elkaar aan. Ze moesten ook nog een koerier vinden; zou hij zich daar bevinden? Saruman deed nog een poging om zijn trouwe kever te laten communiceren met de insekten massa. Het kruipend ongedierte bleek daar echter totaal ongevoelig voor.

Even niet, zo werd besloten. Die ruimte gingen ze niet in. Nee, voor geen goud. Echt niet.

Blackie stond ongeduldig te wachten halverwege de volgende slijmerige gang.

Er was op het eerste gezicht geen deur te bekennen maar het slijm hield hier op en een stuk van de muur was van onder tot boven besmeurd met slijm. En volgens de dwergen was ook dit stuk muur nieuwer dan de rest.

De halfling ging op onderzoek uit. Al snel vond ze een steen die er anders uitzag dan de rest, ongeveer halverwege. Toen ze die steen voorzichtig indrukte met de achterkant van een van haar vele dolken, – ze heeft inmiddels een hele verzameling-, klapte de muur naar binnen.

Ze kwamen in een grote ruimte met in het midden een rechthoekige vijver en rondom aan drie kanten een zuilen galerij. Alles was besmeurd met slijm. En de vijver was een smerige poel met slijm.

“Dit moet een heel oud huis zijn, zo te zien. Heb jij enig idee uit welke tijd dit stamt?”, vroeg Lavinia al fluisterend aan de dwerg Sigurd.

“Geen idee, ” antwoordde hij. “Elvenwerk, zo te zien.”

“Een dwerg die niets weet over steenwerk?”, zei de halfling ongelovig.

“Luister eens,” sprak de dwerg verontwaardigd, “Ik weet precies waar deze stenen vandaan komen. Uit de oude groeve in de buurt van het Serica meer. Dat ligt nu in het keizerrijk Quennel, in het zuiden. Het is oud, en gebouwd door elven. Als het door dwergen was gemaakt had ik je er meer over kunnen vertellen. Elven interesseren me niet zo.”

“Sssttt!!”, fluisterde de tovenaar met een veelbetekenende blik op de vijver. Ze hadden allemaal zo’n vermoeden wat daar in zat. Iets groots, en slijmerigs.

In de westkant van wat oorspronkelijk een tuin geweest moest zijn bevond zich een doorgang. En in die doorgang struikelde de tovenaar Saruman zo ongeveer over een arm. Een arm van brons, wel te verstaan, met een wijzende hand. Aan de kant waar de arm aan de schouder bevestigd zou zijn zat een grote pin.

“Meenemen?”, vroeg Saruman, “Het is misschien wat waard.”

“Een bronzen arm?,” zei de panda monnik, “Laat lekker liggen. Dat brengt niet veel op.”

Aan de andere kant van de doorgang was weer een grote, door zuilen omringde, ruimte. Alleen stond hier in het midden een soort gebouwtje. Aan weerszijden van de doorgang waren kamertjes, elk afgesloten door een houten deur. En zo te zien bevonden zich achter de zuilen, aan weerskanten van de binnenplaats ook weer deuren. Het was net even iets minder beslijmd dan de vorige ruimte.

De halfling onderzocht, heel voorzichtig,  een van de houten deuren naast de doorgang. Het slot was zo te zien erg simpel. Het bleek echter dat toen ze met haar hand tegen de deur leunde er zomaar een stuk  verkruimelde. Het hout van de deur was door het vocht in het riool in de loop van de jaren zo vermolmd geraakt dat het al kapot ging als je er naar keek.

Lavinia sneed zorgvuldig rond de scharnieren en het slot en vroeg aan de dwerg Sigurd om de deur opzij te zetten. Ze traden binnen in een soort eetkamer met lage banken aan drie kanten en een halfvergane tafel in het midden. Ook de andere kamertjes aan de kant van de doorgang bleken zo ingericht. Er lagen nog wat interessante voorwerpen, zoals een mooi beschilderde vaas en een zwaardschede met rode stenen die volgens Sigurd robijnen waren, maar verder was volstrekt duidelijk dat hier heel lang geen mensachtig wezen was geweest.

IMG_1000

Een paar afbladderende  muurschilderingen bevestigden Sigurd’s uitspraak dat dit door elven gebouwd moest zijn. De afgebeelde figuren waren duidelijk elven.

De hond snuffelde driftig rond op zoek naar sporen van zijn bazinnetje en bleef verwachtingsvol staan aan de zuidkant van de binnenplaats.

“Straks, jongen,” zei de halfling, ” Eerst even de kamers in het noorden bestuderen.”

 Ondertussen trapte de panda de deur in van het gebouwtje in het midden. Veel viel daar niet uit op te maken. Een soort van badkamer waarschijnlijk. Met een mooie mozaiek vloer, dat wel. Jammer dat ze die niet mee konden nemen.

Achter de middelste kamer in het noorden klonk geritsel. Behoedzaam verwijderde Lavinia de deur en stapte, met Sigurd aan haar zij, de kamer binnen.

Een groot aantal uit de kluiten gewassen kakkerlakken deed zich tegoed aan wat een bibliotheek geweest moest zijn. Ze hadden de binnenkomst van de twee avonturiers nog niet opgemerkt. En hup!, dat waren al twee kakkerlakken minder voordat de tegenaanval werd ingezet.

IMG_8966

De kamer was krap en de ingang nauw, dus kwam het gevecht voor het merendeel voor rekening van de halfling en de bruinharige dwergenkrijger. Gandalf de kever leverde ook nog een bijdrage. Na afloop werd de bibliotheek, of wat er van over was, grondig onderzocht. De kakkerlakken hadden er niet veel van over gelaten. Resten van geschiedenis boeken en een pagina, geschreven in een taal die Saruman niet direct kon ontcijferen, die wel eens een magische spreuk kon bevatten.

Aan de westkant van de badkamer stond een bronzen beeld van een elven krijger. Een beeld met maar een arm.

“Wacht even!”, riep de tovenaar en rende weg. Hij kwam terug met de bronzen arm die ze eerder hadden gevonden. “Eens kijken of dit past!”

De pin in de arm pastte prima in het gat in de schouder van het beeld. De arm kon in drie standen gezet worden. Met de wijzende hand naar beneden, met de hand recht vooruit, en met de arm wijzend naar het plafond. Saruman koos voor de middelste stand. Er gebeurde niets.

Teleurgesteld wilde de tovenaar alweer verder gaan naar de volgende kamer, maar Ragnar en Sigurd hielden hem tegen.

“Probeer nog eens!”, zei Ragnar. “En wees heel stil.”

Dit keer hoorden ze  in de verte het vage krassende geluid van stenen die over stenen glijden. En daarna een ‘klik’. Ergens, ging er iets open. Maar waar?

De panda monnik volgde richting van de wijzende arm en kwam, na een gerichte karate trap, in wat oorspronkelijk een studeerkamer geweest moest zijn. Een deur leidde naar een archiefkamer maar verder was er niets te zien.

Blackie de hond rende echter enthousiast achter hem aan en stond blaffend en kwispelend voor de  muur aan de zuidkant van de kamer. Nu pas ontdekte het gezelschap dat er sporen op de grond waren die er op wezen dat een deel van de muur open kon.

Ze riepen naar Saruman en de dwergen, die nog steeds bij het beeld stonden en hadden opgemerkt dat de arm nu naar beneden wees, om het nog eens te proberen.

De muur schoof langzaam open. Dolblij rende de hond naar binnen waar een klein meisje lag te slapen op een stapel muffe tapijten. Zijn geblaf wekte haar en ook zij was opgelucht en blij om haar hond weer te zien. Want het was wel duidelijk dat dit de kleine Lily was.

De reisgenoten vroegen haar wat er nou eigenlijk gebeurd was, en zij vertelde dat ze haar hond niet alleen had willen laten in het riool, – hij kon immers geen trappen of touwen beklimmen-, en dus was ze, tegen de zin van haar vader, het brave beest gaan zoeken.

Op een gegeven moment was ze dan die slak tegengekomen, die bezig was een flinke rat op te eten. Het leek haar geen goed plan om door de slak opgemerkt te worden en dus probeerde ze langs hem heen te sluipen. Maar de slak had haar gezien en ging onmiddellijk achter haar aan.

Daarop zette het meisje het op een rennen.  Het beest kwam achter haar aan. De slak was niet zo snel maar vulde wel de hele gang, zodat ze niet meer terug kon.

Even dacht ze aan het monster ontsnapt te zijn door de ladder te beklimmen die omhoog uit het riool leidde. Helaas, was het deksel op slot gezet en toen had ze geen andere keus dan te proberen een schuilplaats te vinden, waar ze kon wachten totdat de slak weer weg was gegaan.

Ze vond een stuk muur met een uit stekende steen en nadat ze daarop had gedrukt ging de muur open. Ze haalde opgelucht adem, hier zou ze wel veilig zijn. Echter, bij nader inzien, was ze van de regen in de drup gekomen. Dit was de woonplaats van de slak! Hij wist ook hoe je binnen moest komen en ging gewoon weer achter haar aan.

Toen was ze in het studeerkamertje gekomen en had daar een geheime deur in de muur op een kiertje zien staan. De slak kon daar onmogelijk doorheen, maar zij was klein genoeg. Eenmaal binnen had ze al gauw de schakelaar gevonden om de deur helemaal dicht te doen.

Bij het laatste licht van haar lantaarn had ze de kamer goed onderzocht. Langzamerhand kwam ze tot een angstaanjagende conclusie. Ze was hier dan wel veilig, maar niemand wist waar ze was. En zij wist ook niet wanneer het veilig zou zijn het kamertje te verlaten. Tegen die tijd was ze heel erg moe. Ze at wat koekjes en viel in slaap op de stapel tapijten.

De reisgenoten vertelden haar dat haar vader hen gevraagd had om haar te zoeken en dat  ze haar nu terug zouden brengen. Zij en haar hond waren eindelijk veilig.

Het kleine meisje was blij en opgelucht en liet hen een kistje zien dat ze gevonden had. Een mooi kistje, dat rammelde, maar zij kreeg het niet open.

Lavinia had daar geen enkele moeite mee. Van de sieraden en andere kostbaarheden die in het kistje zaten gaf ze het meisje een paar mooie gouden munten. Die nam Lily dankbaar aan. Een kinderhand is gauw gevuld.

De rest van de kamers leverden niet veel bijzonders op en de deur in het westen van de binnenplaats leidde naar een nauwe gang met aan het uiteinde een grote stapel puin. Dit was waarschijnlijk de andere kant van de gang die ze eerder hadden gevonden. Hier konden ze niet doorheen. Ze zouden dezelfde weg terug moeten nemen. Langs de slijmerige vijver.

Saruman en Lavinia bleken hetzelfde idee te hebben. Ze pakten elk een dode kakkerlak en gooiden die in de vijver. Gewoon, om te zien of er wat zou gebeuren.

En ja, hoor. Daar begon de vijver te borrelen. En uit het slijm kwam een enorme slak omhoog. En omhoog. En nog verder omhoog. Totdat hij ver boven hen uittorende. Niet alleen was het beest gigantisch groot, het had ook nog tanden. En een slecht humeur, zo te zien.

Het kon ook honger zijn natuurlijk.

IMG_0999

Van de schrik misten alle pijlen die op hem afgeschoten waren. De avonturiers keken elkaar aan. Was het nou wel zo’n goed idee om dit monster te bevechten? Ze waren het er al snel over eens dat dit een heel slecht plan was. Het beest was niet erg snel, zo te zien, dus leek het hen beter om erom heen te gaan en zo snel mogelijk deze plek te verlaten.

Dat lukte. Met behulp van de sleutel die Ragnar bij zich had maakten ze, toen ze eenmaal buiten het oude huis waren,  de dichtstbijzijnde riooldeksel open en klommen, – met hond en meisje-, naar boven. Het bleek dat ze in dezelfde straat waren aangekomen vanwaar ze vertrokken waren, maar iets verder weg.

De vader van Lily sloot zijn dochter vol vreugde in de armen, rioolmodder en slakkenslijm ten spijt. De hond blafte zich helemaal schor van blijdschap. Zijn staart viel er bijna af van het kwispelen.

“Ik kan jullie niet veel geven,” sprak Lily’s vader, “Ik heb net al mijn rekeningen betaald. Maar als jullie aan het eind van de week terugkomen dan heb ik wel een beloning voor jullie. Ondertussen zijn jullie welkom op mijn zolder.”

De reizigers hadden eerst nog wat anders te doen. Op aanwijzingen van de man gingen ze naar de smidse van Ulfberhta. Dit bleek een gespierde jonge dwergenvrouw te zijn met blonde vlechten. Ze vertelden haar dat de koerier van de onderdelen niet was aangekomen en dat er dus nieuwe onderdelen gemaakt moesten worden. Ze fronste haar wenkbrauwen.

“Ik heb hem toch via de veiligste weg gestuurd, ” zei ze, “Niet de snelste weg en ook niet de meest directe, maar als deze weg ook al niet meer veilig is… Maar goed, dat is jullie probleem niet.”

“Waar begint dan die veiligste route?”, vroegen de avonturiers.

“Op het Grote Plein, ” was het antwoord, en ze legde uit hoe ze daar moesten komen.

Daar moesten ze toch nog naartoe. En in het licht van de late namiddagzon togen de vrienden op pad.

 Het Grote Plein.

 Het Grote Plein was inderdaad wat je noemt groot. Aan vijf kanten van het plein stonden grote imposante gebouwen, met tussen elk gebouw een straat. Midden op het plein stond een ruiterstandbeeld van een gekroonde man met een getrokken zwaard. Het was zo te zien de favoriete plek van de plaatselijke duivenbevolking.

Het grootste gebouw aan het plein was duidelijk de Grote Tempel in het westen. Vijf megalomaan grote treden leidden naar een reusachtig voorportaal. Alleen reuzen zouden de vijf treden met gemak kunnen beklimmen. Gelukkig waren er in het midden  ook nog treden op een wat menselijker formaat. Vijf pilaren in de vorm van meer dan manshoge vrouwen, (de Vijf  Dochters van de Grote Godin naar alle waarschijnlijkheid), hielden het voorportaal omhoog. Boven het voorportaal prijkte het gezicht van de Grote Godin op het fronton. Achter het voorportaal stond dan de tempel. Een enorm gebouw met een reusachtige koepel.

Aan de zuidkant van het plein, naast de Grote Tempel, stond een sjiek uitziende taveerne annex herberg. Een uithangbord verklaarde dat dit de Herberg “In den vergulden Haen” was. De clientele was duidelijk een stuk vermogender dan die van de herberg “De Drie Nymfen”, waar het gezelschap tot nu had verbleven.

Daarnaast stond het hoofdkwartier van de Stadswacht. Op zich een mooi oud gebouw maar wel met flink wat achterstallig onderhoud. Een enkel paar wachters in het blauwe tenue met de witte toren van Tuangith erop stonden aan weerszijden van de deur.

Aan de noordkant van het plein, naast de Tempel, stond een gebouw dat ooit in twee stukken was gedeeld.  Een breed stuk en een smal stuk. Het brede stuk was enigszins vervallen en droeg de woorden “Museum van Tuangith” op de gevel. Het smalle stuk was dan weer uitstekend onderhouden en stond vol met de volgende tekst:

 Gebr. Melkor
2e hands
Emporium
In en Verkoop
Allerhande goederen
Altijd de beste prijs
En de beste kwaliteit

En dan nog wat in zeer kleine letters die niet van een afstand gelezen konden worden.

Het laatste gebouw aan het plein was het Gildehuis van de Kooplieden. Afgezien van het feit dat dit gebouw zeer goed was onderhouden was het ook nog bijzonder kitscherig. Het was alsof de architect het ontwerp van het kantoor van de Stadswacht genomen had en die had voorzien van allerlei tierelantijnen. Het resultaat was gewoon teveel van het goede. Overdreven. Volslagen over the top. Een liefhebber van kunst of gewoon iedereen die een beetje smaak had zou dit omschrijven als gewoonweg te veel. En misselijkmakend teveel.

Voor de deuren van het Gildehuis stonden wachters in groene tunieken met daarop vijf munten geborduurd met gouddraad.

De halfling stelde voor om eerst maar eens aan de Stadswacht te gaan melden dat er een gevaarlijke vleesetende slak in het riool zat. Daar moesten ze dringend wat aan doen, want het leverde een gevaar op voor de burgers.

De sergeant die de wacht hield bij de deur was het volledig met hen eens. Hij kon echter niet veel doen voordat de commandant, en het grootste deel van de Stadswacht, terug waren uit de haven.

“Normaal is het de taak van de Koninklijke Elite om monsters op te ruimen,” zei hij nog, “Maar die hebben we al een paar dagen niet gezien.”

Dan was het eindelijk tijd om een bezoek te brengen aan het warenhuis van de gebroeders Melkor. Toen ze dichterbij kwamen konden ze ook eindelijk de tekst op het kleinste plakaat lezen. Het was een vacature waarin avonturiers werden gevraagd. Die moesten zich dan binnen melden bij ene Vittorio Melkor.

Binnen werden ze begroet door een breed glimlachende, gedistingeerd uitziende halfling in een drie delig donkergrijs pak. Hij stelde zich voor als Gregorio Melkor en vroeg hen waarmee hij hen van dienst kon zijn. De reisgenoten legden uit dat ze naar hem waren doorverwezen door de handelaar Wilhelm van Wolfrijk, die hen niets kon vertellen over bepaalde magische voorwerpen die zij in hun bezit hadden.

“Ah!”, sprak de grijsharige halfing, “Dan moet U bij de afdeling Magisch Allerlei zijn. Bij mijn broer Vittorio. Dit is de afdeling Algemene Goederen.”

De halfling bekeek hen nog eens goed. “En herken ik U als diegenen die onze trouwe Freddy hebben gered? Althans een deel van de groep?”

Dat bevestigden de kameraden, waarop de halfling nog breder begon te glimlachen.

“Dan mag ik U deze envelop aanbieden met daarin een tegoedbon voor U allen. Te besteden in onze zaak. Geen tijdslimiet, uiteraard.” Vervolgens wees hij hen de weg naar de trap naar de eerste kelderverdieping waar zijn broer Vittorio hen verder kon helpen.

Daar vonden zij een gesloten deur met daarnaast een magische spiegel. Het gezicht van een halfling die als twee druppels water leek op degene die ze al eerder hadden ontmoet, ( alleen was deze iets minder grijs en droeg hij een donkergroen pak) verscheen in de spiegel.

“Ah! Klanten. Als U even wacht dan open ik de eerste deur en als U dan naar binnen bent gestapt en de eerste deur is achter U gesloten dan open ik de tweede deur. Dit is niet om U te ontgrieven maar om te voorkomen dat er iets, ehm,  ontsnapt.”

Hier konden de helden dan eindelijk een groot aantal dingen verkopen die ze al een tijdje met zich meegezeuld hadden. En informatie inwinnen over andere dingen. Zo bleken de blauwe pilletjes een recente uitvinding te zijn die tijdelijk de intelligentie van diegenen die ze innamen verhoogden. Er waren echter wat, hoe zal ik het zeggen, genante bijwerkingen waar de tovenaars die ze gebruikten niet echt over wilden praten; ze hadden dan de neiging om rood aan te lopen en te gaan stotteren. Verkopen dan maar.

En Lavinia vond een ring die ze kostte wat kost wilde hebben. Nu is onze halfling niet echt ijdel of pronkziek. Haar kleding is eerder praktisch dan mooi. Deze ring zou  haar  echter nog wendbaarder en sneller maken dan ze al was. Maar wat was dat ding duur. Het kostte haar al haar goud, plus het goud dat ze kon krijgen door een aantal van haar eigendommen te verkopen, om het ding aan te schaffen. De ring was nu nog te groot voor haar, maar de halfling verkoper beloofde hem zonder extra kosten kleiner te maken. Morgenavond op te halen.

Maar een aantal voorwerpen gingen de kennis van Vittorio te boven.

Het was goddelijke magie, zo zei hij, die deze voorwerpen hun kracht gaf. En daar had hij geen verstand van. Daarvoor moesten ze bij de Tempel zijn.

“Vroeger…,” zuchtte de halfling verkoper, “Vroeger had ik U kunnen doorverwijzen naar mijn broer Lothario. Maar helaas, die is niet meer.”

“Gecondoleerd,” mompelde Lavinia.

IMG_8961

“Dank U, ” zei Vittorio, “Een betreurenswaardig ongeluk met de kleine, ehm, bugbear. Mijn broer had  een zachtaardig karakter, ziet U. Al van jongs af aan bracht hij allerlei gewonde, zieke wezentjes mee naar huis om te verzorgen. Uit het nest gevallen vogeltjes, jonge katjes, gewonde Grippli. Maar misschien had hij in het geval van de bugbear toch een uitzondering moeten maken. Hoe klein en schattig ze ook mogen zijn als ze net geboren zijn, ze worden toch ook een keer groot.”

Hij slaakte een diepe zucht. “Afijn. In de Tempel moet U vragen naar zuster Clothilde. Als zij het niet weet, weet niemand het.”

De documenten die niemand kon lezen bleken geschreven te zijn in de taal van de draken. Het was een verhaal over de geschiedenis van het Susterwold en een stamboom.

Ze verlieten de winkel met flink wat geld meer op zak, ( behalve Lavinia dan), en wat minder zooi.

Een vriendelijke, doch gehaaste, priesteres verwees hen in de Tempel naar de kamer van zuster Clothilde.

Ragnar en zijn neef schenen haar al te kennen. Zuster Clothilde was een voluptueuze dame met bruin haar en vriendelijke, blauwe ogen die over haar brilletje heen naar de metgezellen keken.

“Hebben de jongens zich een beetje goed gehouden?”, vroeg ze.

“Ja hoor, uitstekend, ” antwoordde Lavinia terwijl ze een hand legde op de schouder van haar nieuwe beste vriend Sigurd.

“Dat is mooi,” zei de zuster, “En het meisje is terecht? Goed zo. Wat kan ik verder voor jullie doen?”

Bij het zien van de stamboom en het verhaal over het Susterwold legde Clothilde uit dat dit van belang kon zijn voor de Stadswacht. Er waren namelijk een aantal cultussen actief die op allerlei manieren een gevaar vormden voor de plaatselijke bevolking. Het leek de reisgenoten beter dat iemand van de Tempel de Stadswacht op de hoogte stelde van de nieuwe informatie. Dat zou beter overkomen. Clothilde nam de verplichting op zich.

Daarna gaf ze hen nog wat informatie over de laarzen van Arvalo de Reus en de sleutelsteen. Een aanbod om het verroeste zwaard beter te onderzoeken sloegen de helden af. Onder geen voorwaarde wilden ze dat de Tempel informatie kreeg over de lokatie van de krijgskas. Die wilden ze immers zelf hebben.

En dan, na een lange vermoeiende dag, was het tijd om hun plekje op de zolder van de Wilde Waterlelie op te zoeken. Behalve dan voor Lavinia, die de uitnodiging van Sigurd de Raaf om een biertje te gaan drinken bij een echt goede en niet al te dure bar, verrassend genoeg aannam.

En de natte voeten dan, hoor ik jullie vragen. Tja, in een riool vol vocht en slijm valt dat een stuk minder op. Maar ongetwijfeld horen jullie er in het volgende avontuur meer over.

Wordt vervolgd…..

Petra Schulein – Coret 

Comments are closed.